Ineens dacht ik: waarom heb ik eigenlijk nog een waterkoker?
In ons Italiaanse vakantiehuisje was geen waterkoker. Wel een fluitketel. Die zette je zo op het gasfornuis, vijf minuutjes wachten en fuuuuut, kokend water. Weer een elektrisch apparaat minder – en meer ruimte op het aanrecht.
‘Maar een waterkoker is sneller’, zou ooit m’n argument geweest zijn.
Alleen kook ik al jaren op inductie – een pannetje water is binnen één minuut warm.
Ik dacht terug aan het moment dat m’n vorige waterkoker het begaf, nog niet eens zo lang geleden. Het apparaat – AEG, met verschillende temperatuurstanden, kortom, geen cheap ding – was nota bene 2 jaar en 1 maand oud, en dus mailde ik de webwinkel. Helaas. De wettelijke garantietermijn is 2 jaar, jammer de bammer.
Planned obsolesence, heet dat.
Anyway, op dat moment was ik vooral gefrustreerd over deze gang van zaken én over het feit dat ik meer moeite moest doen om thee te zetten. Dus de nieuwe waterkoker was zo besteld – bij een andere webwinkel, alsof dat wat uitmaakt.
Geen moment was de vraag in me opgekomen óf ik überhaupt nog steeds een waterkoker nodig had.
Want zo gaat dat: je bent gewend aan wat er nu eenmaal is, en iets extra’s toevoegen voelt vanzelfsprekender dan besluiten dat je een bepaald voorwerp niet meer nodig hebt in je leven. En het is natuurlijk allerminst in het belang van waterkokerfabrikanten om mensen met inductiefornuizen (steeds meer Nederlanders!) erop te wijzen dat hun apparaat overbodig is geworden.
Eén ding weet ik wel: als deze waterkoker het begeeft, ga ik op zoek naar een fluitketel.
Geef een reactie