In de Verenigde Staten, zo las ik in de krant, zijn nu meer mensen gestorven aan covid-19 dan er Amerikaanse soldaten stierven tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het is zo’n feitje dat me weer even doet beseffen dat het allemaal geen grapje is, die pandemie.
Weet je, ik slinger nogal heen en weer. Er zijn weken waarin de hele crisis bijna aan me voorbijgaat – natuurlijk, ik werk thuis en kan niet naar de winkel, maar binnen de perken gaat het leven door – en er zijn momenten waarop ik ineens wakker schrik.
Shit, we zitten hier écht middenin.
Aan de ene kant probeer ik niet te dicht op het nieuws te zitten, ik merk dat dat me onrustig en somber maakt. Tegelijkertijd, als ik me er té veel aan onttrek, word ik laconiek. Ach, één snelle knuffel kan best, we zien beide verder vrijwel niemand. Inderdaad, live afspreken werkt beter, laat ik dat maar doen, het is toch 1-op-1. En oh ja, blijven handen wassen, dat schiet er ook een beetje bij in.
Ik realiseer me dat het enigszins not done is om deze dingen toe te geven. En voor de duidelijkheid: het merendeel van de tijd ben ik een brave burger. Braver dan gemiddeld zelfs, denk ik, aangezien ik samenwoon met een huisarts – natuurlijk wil ik niet dat zijn kwetsbare patiënten ziek worden door mijn onvoorzichtigheid.
Dus ja, ik let goed op. Ik werk al bijna een jaar thuis, ga zo weinig mogelijk naar de supermarkt, en bij het minste flintertje keelpijn zeg ik alle afspraken af. Tweemaal deed ik een coronatest – ik was maar een mini-beetje snotterig, maar ja, je weet nooit. (Beide testen waren overigens negatief.) Ik zegde m’n familiebezoek naar Zweden tweemaal af, houd me aan de regel – pardon, het dringende advies – om maximaal 2 mensen 1 persoon per dag te ontvangen.
Na de aanscherping van woensdag veegde ik de sporadische leuke plannen die ik had uit m’n agenda. Geen weekendje met E en J, geen wijnclub-in-kleine-groepjes. Balen balen balen, niettemin, het is wat het is.
Maar als hier dan een kneiterdepressieve vriend op de bank zit, of een vriendin die niet meer weet waar ze het moet zoeken van eenzaamheid, denk ik maar één ding: jij moet gewoon even worden vastgehouden. Dus dan maak ik een uitzondering en doe ik dat.
Wat ik zo ingewikkeld vind, is hoe verschillend mensen hierin staan. Voor de een is corona nog nauwelijks werkelijkheid, of is het niet dragen van je mondkapje zelfs een daad van verzet. ‘Natuurlijk knuffel je die vriend’, zou zo iemand zeggen, ‘waarom zou je het níet doen?’ Anderen raakten sinds maart 2020 buiten hun partner niemand aan en zitten al maanden vrijwillig in min-of-meer quarantaine. Hen vertel ik liever niet over die sporadische overtreding van de anderhalvemeter-regel, vermoedend dat ze mijn gedrag als asociaal of roekeloos zullen bestempelen.
Het punt is, ik snap beide kanten. Ik kan me best voorstellen dat je, als in je omgeving nog nauwelijks iemand corona heeft gehad – of je zelf alleen lichte griepverschijnselen kreeg – je afvraagt waarom al deze heftige maatregelen worden ingesteld. Ik begrijp ook dat als je de overheid sowiesó al wantrouwde, deze situatie creepy en dystopisch aanvoelt.
En aan de andere kant krijg ik via B de achterkant van het medische circuit mee; zie ik hoe in no-time complete systemen worden opgetuigd om het aantal patiënten enigszins te managen, hoor ik schrijnende verhalen over coronadoden (nee, niet alleen tachtigplussers), bereiken me berichten over ziekenhuizen waarbij het nu allemaal wel érg krap wordt. Zie ik hoe de minister gelijk heeft als-ie zegt dat iedereen kei- en keihard werkt om de boel in de vakken te houden.
Pas op, waarschuwde Jaap van Dissel deze week, want eigenlijk zitten we al in pandemie nummer twee. Het oude coronavirus dooft uit en de nieuwe variant, het veel besmettelijker ‘Britse’ virus, neemt naar verwachting over een aantal weken de overhand. Nog steeds niet zo’n ramp, kan de criticus zeggen – maar moet je nagaan, we zitten mét deze draconische maatregelen al aan de top van wat de zorg dragen kan. En wat als het virus opnieuw muteert, en plots wél een stuk dodelijker wordt?
We moeten hier met z’n allen doorheen komen.
Met z’n allen moeten we het overleven.
In de eerste plaats door proberen te voorkomen dat het virus grip op ons krijgt, maar evengoed door elkaar er mentaal doorheen te slepen. Door, als morgen de avondklok ingaat, nog eens extra te denken aan de mensen die dan níet na de werkdag knus met hun partner en/of kinderen op de bank zitten. En die mensen dan gewoon even te bellen. Te sms’en, desnoods, of een kaartje te sturen.
Overdag samen een stukje te wandelen.
Of als het echt niet gaat: te vragen of ze een weekje willen komen logeren.
Want als deze hele lockdown me één ding leert, is het misschien wel dit: sociaal contact, da’s niet alleen leuk en gezellig. Nabijheid is een levensbehoefte.
Geef een reactie