‘Til je tenen eens op’, zei de orthopeed. Hij stond achter me en bestudeerde nauwkeurig mijn gewiebel op m’n hielen. Daarna moest ik gaan zitten op de onderzoeksbank. Hij voelde en sjorde, bewoog m’n tenen op en neer en drukte op allerlei plekjes rond m’n enkel.
‘Doet dit pijn?’
‘Neuh.’
‘En dit?’
‘Oef, já!’
Het probleem zit in je pees, concludeerde hij na vijf minuten. ‘Een ontsteking. Die pees loopt van je grote teen via de binnenkant van je enkel naar de buitenzijde van je kuit. Bij jou is ‘ie erg kort.’
Hardlopen, dat ging drie jaar lang probleemloos. Nou ja, als ik echt té hard of té ver ging, wilde m’n oude scheenblessure nog wel eens opspelen. Paar dagen rust dan en hup, daar kon ik weer. Ik liep sneller en verder dan ooit; vier halve marathons, een berg 5- en 10-kilometerwedstrijden en vooral heel veel heerlijke rondjes door het bos en langs het water.
Tot ik afgelopen zomer in Frankrijk na een paar heuveltrainingen iets voelde in mijn rechterenkel. Hm, besloot ik toen het eenmaal thuis bleef zeuren; toch maar even langs de fyiso. Die dacht aan overbelaste enkelbanden, ‘je mag wel hardlopen maar forceer het niet’. Tja, en toen gingen die Tilburg Ten Miles zó lekker, dat ik misschien een béétje negeerde dat ik m’n rechtervoet de laatste tien kilometer best voelde. Ach, zó veel pijn deed het niet en die twee dagen strompelend op kantoor waren m’n droomtijd van 1.25 wel waard, vond ik.
Inmiddels ben ik daar niet meer zo zeker van. Terwijl ik in het najaar steeds minder kilometers rende gingen de rondjes méér pijn doen, tot ik nauwelijks drie minuten kon lopen zonder steken te voelen – en dan niet in m’n zij. Tegen de tijd dat ik bij de specialist zat, moest ik zelfs een uurtje fitness bekopen met een paar dagen pijn.
‘FHL-tendinopathie bij functionele hallux’, krabbelde de orthopeed in doktershandschrift op een A4’tje. Vrij vertaald: hardlopen, schrijf dat voorlopig maar op je buik.
Geef een reactie