Al maanden geleden kaartjes hebben gekocht voor het concert van je favoriete artiest. Op een donderdagavond, in Amsterdam. Oppas geregeld. Nieuwe album lekker veel geluisterd. Jippie, eindelijk weer een avondje met z’n tweetjes eruit.
Maar dan, een paar dagen voor het concert, begint je kind ineens te rommelen – vooral ’s avonds. Meer huilen. Aanhankelijker. Niet alleen willen zijn. Drama rond het in bed leggen.
Het er tussen de bedrijven door samen over hebben. De oppas alvast inseinen: even kijken hoe dit zich komende dagen ontwikkelt.
De avonden daarna: huilen, moeilijk in slaap komen. ‘Mamaaa. Papaaa.’
De avond van tevoren, om 22 uur, pas voor het eerst samen écht ruimte hebben om het er rustig over te hebben. Het plan nog eens overzien: kind eind van de middag ophalen van de gastouder, haar bijna meteen doorgeven aan de oppas, vervolgens zelf naar de andere kant van het land reizen, in een grote zaal staan met waarschijnlijk slecht telefonisch bereik.
Je realiseren dat het niet goed voelt. Niet nu, niet met hoe wiebelig ze is. We zijn haar anker. Ze heeft dit anker nodig.
Maar… ze zal het toch wel overleven? Stellen we ons aan? Kán het niet gewoon? Ach, komt vast wel goed toch. De oppas is ervaren en heeft haar al vaker in bed gelegd. In het ergste geval…
in het ergste geval is mijn kleine meisje diep ongelukkig en duurt het minimaal anderhalf uur voordat ik weer bij haar ben.
Bottom line: ik blijf thuis.
Geef een reactie