Mijn baby is vandaag een half jaar oud.
Dat is zó snel gegaan en tegelijkertijd is er de afgelopen 26 weken zo veel gebeurd dat ik me haast niet voor kan stellen dat ze begin september nog in mijn buik zat.
In gedachten ga ik terug naar haar geboorte, en naar die eerste dagen en weken. Ze was een hummeltje van zo’n 51 centimeter, alles aan haar was inimini-klein en zacht. Elke dag veranderde ze: steeds meer uitgevouwen, een beetje verder geland.
Na drie dagen was ze voor het eerst zwaarder dan de dag ervoor.
Na anderhalve week kwamen we voor het eerst samen buiten, voor een ommetje van 5 minuten naar opa en oma.
Na vier weken zaten B en ik alweer met z’n tweeën in een restaurant, zo goed ging het met ons alle drie. Toen we kleine M daarna ophaalden, keek ze ons aan vanuit de kinderwagen en lachte ons voor het eerst stralend toe – ik hoop dat ik dit moment nooit meer vergeet.
Na die eerste lachjes begon ze langzaamaan steeds meer te lachen, eerst aarzelend (wij natuurlijk bedelen om lachjes!) en later dagelijks. Ik geloof dat ze een maand of vier was toen ze voor het eerst scháterde.
Ze leerde zichzelf oprichten van de grond: om te beginnen een héél klein stukje, net voldoende om haar hoofdje de andere kant op te draaien, en daarna elke week ietsje meer.
Op een dag hoefden we haar nekje niet meer te ondersteunen als we haar optilden, niet veel later hielden we haar tijdens het spelen vrolijk in de lucht.
Na zo’n drie maanden begon ze te grijpen naar dingen, in een poging iets vast te pakken. Eerst nog onhandig en ongecoördineerd – ze greep vaak mis als ze onder de babygym lag – maar al snel lukte het beter. Volgende stap: het vastgepakte voorwerp naar haar mond brengen.
Plotseling kon ze, met steun, rechtop zitten, dus we vervingen de newbornseat van onze kinderstoel door het zitje met beugel. Ze vond het meteen geweldig om zo rechtop aan tafel te zitten (en wij ook).
Op de dag dat ze vijf maanden oud werd, boden we haar voor het eerst iets anders dan melk aan. Eerst deed ze nog weinig met het stukje wortel, maar een paar dagen later sabbelde ze al vrolijk op zo’n partje.
Ze sliep fantastisch. Ze sliep redelijk. Ze sliep goed. Ze sliep moeilijk. Ze sliep matig. Ze sliep slecht. Ze sliep ineens weer lang en diep. Et cetera.
Ze had ‘krampjes’ (of althans, ze huilde zoals baby’s onder de drie maanden vaak tegen het einde van de dag een tijdje overstuur zijn, weten wij veel waarom ;-)). Ze werd ziek en verkouden, weer beter, opnieuw verkouden. Een verkouden baby hebben is niet leuk.
Ze deed dutjes van vier uur, van tien minuten, en alles er tussenin. Vaker kort dan lang trouwens en gaandeweg leerde ik me hier geen zorgen om te maken: hazenslaapjes van maximaal drie kwartier zijn normaal, zeker onder de zes maanden.
Ze vond de maxi-cosi eerst vreselijk, toen oké, en nu meestal prima. Al is ze nog altijd geen geweldige autoslaper.
In de kinderwagen sliep ze wekenlang niet, ook niet als je een uur met haar liep. Inmiddels slaapt ze er wél vaak in. We namen de kinderwagenbak zelfs mee als reiswieg tijdens weekendjes weg, al was vorige week wel de laatste keer – hij wordt krap.
Ze ging voor het eerst naar de gastouder (en kwam doodmoe thuis). We namen haar mee naar vrienden en familie: ze is al in Amsterdam geweest, in Drenthe en in Zuid-Limburg. Ze ging mee uit lunchen en mee taartjes eten. We reisden samen met de trein.
En terwijl wij intussen ruimschoots uit de kraambubbel zijn, terwijl mijn agenda weer vol werkafspraken staat en ik gewend raak aan dit nieuwe leven-met-kind, blijft zij knetterhard groeien. Man, ze gaat zo hard! Inmiddels draagt ze wasbare luiers in maat 2 (‘geschikt tot aan de zindelijkheid’) en op zolder staan alweer twee grote tassen vol kleertjes die te klein zijn.
Vandaag is ze een kindje – ‘echt een mensje al hè’, hoor ik regelmatig – met grote blauwe ogen, dat zich omrollend en achteruit schuivend door de kamer begint te bewegen, tevreden sabbelt op sperzieboontjes en pastinaak. Ze heeft echt al een soort humor, pakt alles wat ze maar pakken kan, lacht vaak als je liedjes zingt of pruttelkusjes in haar nek geeft, is gefascineerd door lepels en drinkglazen.
En ik weet dat we aan de vooravond staan van nog veel meer, nog veel grotere veranderingen. Want over nóg een half jaar heeft ze waarschijnlijk een paar tanden. Dan kruipt ze, lóópt zelfs misschien al?!, eet ze grotendeels vaste voeding, heeft ze misschien haartjes waar je een speldje in kunt doen. Zouden haar ogen dan nog steeds blauw zijn?
‘Ze is nú op haar baby-st’, zei ik gisteren tegen B: meer ‘baby’ dan op dit moment zal ze niet meer worden. Elke dag is ze meer kind.
Ik kan niet wachten en ik heb duizend zin in alles wat komen gaat. Ik zie uit naar het moment dat we geen nachtvoedingen meer nodig hebben, sowieso naar de dag dat ze minder afhankelijk van mijn lichaam is voor haar eten (en ik weer werkdagen kan maken zonder te kolven en wijn kan drinken zonder gedoe), ik heb zin om samen naar de bieb te gaan, om met haar te kletsen en dat ze dan iets terugzegt.
Maar.
En dat is dus het hele rare aan dit ouder-zijn:
tegelijkertijd wil ik voor altijd een baby. Ik wil niet dat deze fase van knusheid, eindeloos knuffelen en drie-dutjes-per-dag (dus nog enigszins me-time ;-)) straks voorbij is. Dagelijks besef ik dat kleine M hierna nóóit meer zo klein is. Zoals wij allemaal nooit meer worden wie we waren.
Ik probeer me dit te blijven herinneren – lukt niet altijd – op de momenten dat ik het even moeilijk vind: als ze krijsend en worstelend in mijn armen ligt, of wanneer ik haar ’s nachts voor de zoveelste keer uit haar bedje til voor een voeding, of als ik nét lekker op de bank zit en door de babyfoon haar beginnende gehuil hoor. Of gewoon als ik zin heb om weer eens een nachtje te dansen, of überhaupt zonder eindtijd in m’n eentje ergens naartoe te gaan.
‘Moeder zijn is het mooiste én het zwaarste dat er is’, lees je weleens. Na een halfjaar zeg ik: vooralsnog niet het zwaarste (misschien bij vlagen), hoewel ook zeker niet altijd makkelijk.
Maar absoluut het mooiste.
Geef een reactie